Monitoring en kwaliteit van volwasseneneducatie

Op 18 maart jl. heeft het Kabinet in de brief Samen aan de Slag voor een Vaardig Nederland 2020 – 2024 tien maatregelen aangekondigd waarmee de komende jaren extra wordt ingezet op een ambitieuze, effectieve aanpak van laaggeletterdheid. Op 9 september jl. hebben het Rijk en de VNG, als vertegenwoordiger van de gemeenten, bestuurlijke afspraken gemaakt om samen invulling te geven aan deze ambitie. Het Rijk en de VNG hebben onder andere afgesproken om samen te werken aan een nieuwe landelijke monitor om het aantal deelnemers en de effectiviteit van het cursusaanbod te meten, en om de kwaliteit van het non-formele aanbod te bevorderen. Inmiddels zijn gemeenten en vertegenwoordigers van ministeries bezig met de uitwerking. Tijd voor een eerste update.

Waarom een landelijke monitor en een kwaliteitskader?

Met een landelijke monitor hopen het Rijk en gemeenten beter te kunnen sturen op een effectieve aanpak van laaggeletterdheid. De bedoeling is om de komende jaren steeds méér mensen te helpen om hun basisvaardigheden te vergroten. Dat geeft hen kansen om beter mee te doen in onze samenleving. Door systematisch te meten hoeveel mensen we bereiken, welke groepen we weten te vinden, en via een steekproef wat de niveauverhoging of vergroting van sociale inclusie en arbeidsmarktparticipatie is, kunnen we beter sturen op resultaat. Bovendien faciliteert een landelijke monitor kennisdeling en benchmarking. Zo kunnen gemeenten van elkaar leren en maken we de aanpak van laaggeletterdheid samen effectiever.

Ook voor wat betreft de kwaliteit van het lesaanbod dat gemeenten met hun WEB-uitkering bekostigen, streven we naar meer kennisdeling, transparantie en uniformiteit. Sinds de introductie van bestedingsvrijheid voor gemeenten in 2015 is het lesaanbod veel diverser geworden. Dat is enerzijds positief, omdat de diverse doelgroepen nu beter met maatwerk en laagdrempelige activiteiten kunnen worden bereikt. Anderzijds maakt de grote verscheidenheid aan vormen en lessen het lastiger om te sturen op kwaliteit en effectiviteit. Een landelijk kwaliteitskader kan als handreiking daarom bijdragen aan meer transparantie en kennis. Het kan gemeenten helpen om gerichter en effectiever in te kopen bij aanbieders met bewezen kwaliteit. Bovendien profiteert de doelgroep van een herkenbaar kwalitatief goed aanbod.

Samen aan de slag met monitoring en kwaliteit

We pakken het opzetten van een monitor en kwaliteitssysteem zorgvuldig aan. In verschillende regio’s en gemeenten wordt al gewerkt met monitoring en kwaliteitssturing. Ook in het buitenland bestaan goede voorbeelden. Die ervaringen, bestaande praktijken en voorbeelden willen we zo veel mogelijk benutten. Daarnaast waken we ervoor dat we een te grote administratieve belasting creëren voor aanbieders, gemeenten en cursisten.

Om zo goed mogelijk te profiteren van alles wat er al gebeurt, zowel in Nederland als daarbuiten, heeft OCW de expertise ingeschakeld van het Structural Reform Support Service (SRSS) van de Europese Commissie. Deze ondersteuningsdienst biedt EU-lidstaten hulp op maat en stelt EU-middelen ter beschikking voor hervormingen en nieuwe beleidsinitiatieven in lidstaten. De Europese Commissie heeft op haar beurt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gevraagd om het proces in Nederland te begeleiden als neutrale en onafhankelijke partij.

De OESO heeft veel Europese kennis van volwasseneneducatie en heeft daarnaast ervaring met het opzetten van monitoringsinstrumenten en kwaliteitskaders. Voor het Nederlandse perspectief zijn Bert-Jan Buiskool en Simon Broek van Ockham IPS gevraagd om een overzicht te maken van goede voorbeelden en bestaande praktijk in Nederland.

Startconferenties monitoring en kwaliteit

Op 26 september en 3 oktober jl. vonden twee startconferenties plaats in Utrecht, de eerste over monitoring en de tweede over kwaliteit. Aan beide conferenties namen circa 40 mensen deel, met name vertegenwoordigers van (centrum)gemeenten. Het doel van de conferenties was inspiratie opdoen, kennis delen en samen een aantal randvoorwaarden identificeren voor een effectieve monitor en een passend kwaliteitssysteem. Voor beide bijeenkomsten waren buitenlandse sprekers uitgenodigd om voorbeelden uit de rest van Europa te presenteren.

Deelnemers aan de startconferentie monitoring onderstreepten dat de landelijke monitor zich zou moeten richten op de informatie die minimaal nodig is om te kunnen sturen op aantallen en doelgroepen. Het gaat dus om een basis set van indicatoren en zou niet moeten gaan om een hele lijst van dingen uit de categorie “nice to know.” Verder is van belang om helderheid te geven over het type aanbod dat wél en niet gemonitord wordt, en dat er ruimte moet zijn voor regionale of lokale eigen invulling. Zo zouden gemeenten de mogelijkheid moeten hebben om méér te doen of meten dan de minimale landelijke vereisten.

Ook in de startconferentie over kwaliteit ging het al snel over afbakening. De diversiteit aan lesaanbod, aanbieders en doelstellingen maakt één uniform kader voor alle aanbod van formeel diplomagericht tot informeel in de buurt lastig. De aanwezigen aan deze startconferentie waren met name te spreken over het Sloveense systeem, waar de overheid taalaanbieders stimuleert om aan zelf-evaluatie te doen en hen hierin op verschillende manieren ondersteunt. Ook het Oostenrijkse voorbeeld van verschillende certificeringsvarianten die naast elkaar bestaan leek aan te sluiten bij het diverse educatielandschap in Nederland. Tegen het eind van de middag werd onder meer vastgesteld dat een kwaliteitskader wenselijk is, maar dat dit een duidelijke meerwaarde moet hebben voor de aanbieders, en dat er mogelijk andere standaarden moeten gelden voor de verschillende typen non-formeel aanbod.

Vervolg

De (indicatoren voor de) landelijke monitor en (de contouren van) het kwaliteitskader worden momenteel verder uitgewerkt in een werkgroep, waarvoor ambtenaren uit Den Haag, Nijmegen, Utrecht, Den Bosch, Breda, Rotterdam, Tiel, Amsterdam en Leiden zich hebben opgegeven. Deze werkgroep is bijeengekomen op 8 oktober jl. en komt opnieuw bijeen op 5 november.

De werkgroep wordt gevoed door hetgeen de Nederlandse experts hebben opgehaald in interviews en gesprekken met diverse gemeenten. Bovendien is er aandacht voor de reeds bestaande monitoringssystemen en zijn Maurice de Greef, Stichting Lezen en Schrijven en de Koninklijke Bibliotheek onlangs uitgenodigd om hun monitoringsinstrumenten te presenteren. Tot slot wordt een groep opleiders en aanbieders betrokken bij het traject om de werkbaarheid en de inpasbaarheid van de ideeën van de werkgroep bij hen te toetsen.

Op 3 december 2019 vindt er een landelijke slotconferentie plaats in Rotterdam waar de conclusies, aanbevelingen en bevindingen van de werkgroepen gepresenteerd worden. Gemeenteambtenaren en andere belanghebbenden zijn van harte welkom om hierbij aanwezig te zijn! Een formele uitnodiging volgt.